Gouda is een stad en gemeente in het hart van Zuid-Holland in Nederland. Graaf Floris V verleende de stad in 1272 stadsrechten.

Gouda staat bekend om zijn Goudse kaas, die nog steeds verhandeld wordt op de donderdagse kaasmarkt. Ook geniet de stad bekendheid door de fabricage van kaarsen, pijpen en stroopwafels. In eerdere tijden heeft Gouda een aanzienlijke lakenindustrie en een groot aantal bierbrouwerijen gekend.

Vroegste geschiedenis
Van de bewoningsgeschiedenis voor 1000 is weinig bekend. Er zijn enkele spaarzame bodemvondsten, die wijzen op bewoning in de Romeinse tijd. Hoe die bewoning er precies heeft uitgezien is onbekend. Vermoedelijk waren er een of meer agrarische nederzettingen in het gebied nabij de Gouwe (de huidige wijk Bloemendaal). Waarschijnlijk is aan het einde van de 3e eeuw een einde aan deze bewoning gekomen onder meer door het natter worden van het milieu. De plek waar Gouda nu ligt was rond het jaar 1000 drassig en bedekt met een moerasbos, met daarin veenriviertjes, zoals de Gouwe. De ontginningen van het veen ten oosten (vanuit Haastrecht) en ten westen (vanuit Moordrecht) van Gouda vonden in de 11e eeuw plaats. Daarna werd ook begonnen met de ontginning van het gebied langs de oevers van de Gouwe (Bloemendaal en de Korte Akkeren, inclusief het gebied van de huidige binnenstad).

Middeleeuwen
In 1139 wordt de naam Gouda voor het eerst vermeld in een oorkonde van de bisschop van Utrecht. In de dertiende eeuw werd het riviertje de Gouwe door een kanaal verbonden met de Oude Rijn. De monding van de Gouwe in de Hollandse IJssel werd uitgebreid tot een haven. Het kasteel van Gouda diende om de haven te beschermen. De hierdoor ontstane vaarroute werd gebruikt voor handel tussen Vlaanderen en Frankrijk met Holland en het Oostzeegebied. In 1272 verleende Graaf Floris V stadsrechten aan Gouda, dat inmiddels een belangrijke plaats geworden was. Grote stadsbranden woeden in 1361 en in 1438.

Al voor 1300 is er sprake van een kasteel (een motte) in Gouda, die bewoond werd door de heren Van der Goude. Deze motte was gelegen in de omgeving van de huidige Molenwerf. Kort voor 1300 moet deze versterking zijn gesloopt. Waarschijnlijk op last van de graaf van Holland, omdat de Van der Goudes partij hadden getrokken tegen Floris V en mede verantwoordelijk werden geacht voor de moord op hem. De graven van Blois lieten vervolgens van 1361 tot 1384 een nieuw kasteel aan de rand van de stad (waar Gouwe en IJssel samenvloeiden) bouwen.

In 1365 koopt het stadsbestuur van Gouda het marktveld van de heren Van der Goude om daar een stadhuis te bouwen. Toch zou het nog tot 1448 duren voordat daadwerkelijk met de bouw wordt begonnen. Volgens de stadshistoricus Ignatius Walvis is de de gebrekkige financiele positie van de stad de oorzaak van het voortdurende uitstel. Het nieuwe stadhuis dient als vervanging van het oude, dat volgens Walvis aan de Gouwe (op de plaats van de latere brouwerij de Zwaan) heeft gestaan. Anderen situeren echter de voorloper van het huidige stadhuis op de plaats van het vroeger politiebureau op de Markt.

Nadat diverse voorlopers van de Sint-Janskerk ten prooi aan de vlammen waren gevallen, wordt in 1552 de huidige kerk gebouwd naar een ontwerp van Cornelis Frederickszoon van der Goude.

Tachtigjarige oorlog
Tot het begin van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 heeft Gouda een belangrijke handel in bier en een welvarende lakenindustrie. Met het begin van de oorlog kwam het einde aan de mogelijkheid het bier te exporteren, waarna de bierhandel in Gouda inzakte en de meeste brouwerijen verdwenen. Duitsland, en vooral het Noord-westen van Duitsland importeerde al haar bier uit Gouda naar hoofdzakelijk Hamburg, en was door de Nederlandse leveringsproblemen gedwongen eigen bier te gaan produceren.

In 1572 wordt de stad bezet door de geuzen onder leiding van Adriaen van Swieten. Er vinden plunderingen plaats en het stadsbestuur besluit de Sint-Janskerk te sluiten. De beruchte geuzenaanvoerder Lumey maakte ook in Gouda slachtoffers. Twee geestelijken worden gemarteld en ter dood gebracht. Diezelfde Lumey heeft, volgens de Goudse historicus Ignatius Walvis, ook nog in het kasteel van Gouda gevangen gezeten, dat - aldus Walvis - "nog nat was van het door hem vergoten priestersbloed". Hij was door de Delftse stadsbestuurders aangeklaagd bij de Staten van Holland vanwege de moord op de Delftse kloostervoogd Cornelis Musius. Lumey zat - voor hij het land werd uitgezet - gevangen in achtereenvolgens Delft, het slot Honingen en het kasteel van Gouda. In 1573 wordt de Sint-Janskerk formeel overgedragen aan de gereformeerden. In 1577 wordt begonnen met het slopen van het kasteel.

Tot het Twaalfjarig Bestand heerst er in Gouda - in tegenstelling tot veel andere plaatsen in de republiek - een zeer tolerant klimaat ten opzichte andersdenkenden. De ruimdenkende predikant Herman Herbers speelt daarbij een belangrijke rol. De humanist Dirck Volkertsz. Coornhert voelt zich zeer tot aangetrokken door deze vorm van godsdienstvrijheid en draagt een van zijn werken De synodus van der consciëntiën vryheydt op aan het Goudse stadsbestuur. Vanuit deze achtergrond kiezen de Goudse predikanten in de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten voor het remonstrantse kamp. Na de overwinning van de contraremonstranten op de Synode van Dordrecht in 1619 worden de drie Goudse remonstrantse predikanten de stad uitgezet. De gematigde baljuw Schaep wordt vervangen door de "ketterjager" Anthony Cloots, die gedurende enkele jaren intensief andersdenkenden in Gouda vervolgt. Na de dood van prins Maurits in 1625 luwen de vervolgingen. In de periode daarna wordt de gereformeerde kerk van Gouda geteisterd door twisten. Onder leiding van pastoor Petrus Purmerent weet de contrareformatie in Gouda veel terrein te winnen.

Pestepidemieen
Tussen 1570 en 1680 wordt Gouda geteisterd door vier zware pestepidemieën in 1574, 1625, 1636 en 1673. De zwaarste pestepidemie was die van 1673 toen 2.995 mensen stierven (20% van de bevolking). Zo was de jonge schilder Jan Daemesz de Veth in 1625 een slachtoffer van deze gevreesde ziekte. De stadshistoricus Ignatius Walvis beschrijft dit als volgt:
"Hy (de Veth) hadde voor het plaatsnijden te leeren, doch wierde in 't jaar 1625 oud ontrent dertig jaaren, van eene besmettelijke ziekte aangetast, en overwonnen."

Voor de pestlijders wordt in 1614 achter het leegstaande Maria Magdalenaklooster op de Varkenmarkt een pesthuis gebouwd. Het stadsbestuur treft tijdens de pestepidemieën tal van maatregelen om verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Besmette huizen worden gesloten, bedstro en huisvuil moet buiten de stad worden verbrand en pestlijders worden verplicht tot het dragen van een witte stok om daarmee goederen, die zij willen kopen aan te wijzen. De slachtoffers vallen allereerst onder de armsten van de stad, maar naarmate de epidemie heviger is, worden ook de rijkere burgers niet gespaard.

Nieuwste geschiedenis
Het laatste kwart van de zestiende eeuw heeft Gouda te kampen met zware economische problemen. De stad herstelt zich in de eerste helft van de zeventiende eeuw en kent een bloeiperiode tussen 1665 en 1672. Door de oorlog, die uitbreekt in 1672 en de pestepidemie van 1673 is er sprake van een economische terugval (zelfs van de pijpenindustrie) tot ca 1700. Daarna kent Gouda een periode van 30 jaar van grote vooruitgang en bloei. Na 1730 keert het economische tij en maakt de stad een periode van langdurig verval mee, die zou duren tot ver in de negentiende eeuw.

Gouda is in die periode een van de allerarmste steden van het land. De begrippen 'Gouwenaar' en 'bedelaar' werden - in die tijd - als synoniemen beschouwd. Vanaf 1830 worden de stadsmuren afgebroken. De laatste stadspoort, die wordt gesloopt in 1854 is de Tiendewegspoort. Omdat deze ook dienst deed als gevangenis ("de warmoespot") bleef hij het langst gehandhaafd.



Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw gaat Gouda profiteren van het verbeterde economische klimaat. Nieuwe bedrijven als 'de Stearine Kaarsenfabriek' (1853) en 'de Machinale Garenspinnerij' (1862) fungeren daarbij als 'trekpaarden'. In 1855 wordt het station Gouda in gebruik genomen aan de nieuwe spoorlijn Rotterdam - Utrecht. De spoorverbinding met Den Haag volgde in 1870. Pas geleidelijk beseft Gouda het economisch belang van deze spoorverbindingen. Aanvankelijk weigert het gemeentebestuur te investeren in de kosten van een station, dat op het grondgebied van de gemeente Broek is gelegen. Pas na een latere grenscorrectie komt het station in de gemeente Gouda te liggen. In 1869 wordt een nieuw stationsgebouw gerealiseerd. Daarna wordt gezorgd voor een betere aansluiting van het station op het stratenplan van Gouda.

Cholera-epidemieen
Gouda wordt in de negentiende eeuw verschillende malen getroffen door de cholera. In 1832 stierven voor het eerst inwoners van Gouda aan de Aziatische braakloop (cholera). Voor de lijders aan deze ziekte wordt een speciaal hospitaal voor braaklooplijders ingericht. Na deze eerste uitbraak volgen er meer. Honderden mensen vallen ten prooi aan deze zeer besmettelijke ziekte. Vooral de gebrekkige hygienische omstandigheden en de slechte kwaliteit van het drinkwater (vaak grachtwater) in Gouda zijn hier debet aan. De stadsarts Willem Frederik Buchner brengt deze problematiek met grote regelmaat onder de aandacht van de stadsbestuurders. In 1872 wordt de eerste riolering aangelegd en in 1883 worden de eerste huizen aangesloten op een waterleidingnet. Deze maatregelen zorgen ervoor dat de ziekte wordt teruggedrongen en uiteindelijk verdwijnt.

De stadsuitbreidingen
Al in de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een - zij het aarzelend - begin gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. De echte grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen. Zo worden onder meer de wijken Korte Akkeren aan de westzijde en Kort-Haarlem aan de oostzijde van de stad gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid (Stadskanaal-Noord). Later volgen Oosterwei in het oosten, Bloemendaal in het noordwesten, Plaswijck in het noordoosten en Goverwelle ten oosten van Oosterwei. De laatste stadsuitbreidingen zijn noodzakelijk omdat Gouda steeds meer het karakter van een 'overloopgemeente' krijgt voor plaatsen als Rotterdam en Den Haag. Met name de uitbreiding in de polder Bloemendaal levert Gouda een groot financieel probleem op. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

De Tweede Wereldoorlog
De Goudse burgemeester James wordt al in juni 1940 door de Duitsers gearresteerd en in 1941 vervangen door de NSB'er Liera. James neemt op de Bevrijdingsdag direct zijn oude ambt weer op.

Door zijn strategische ligging aan water-, weg- en spoorwegen is Gouda een doelwit van geallieerde bombardementen. Met name de spoorlijn met het station en de sluiscomplexen vormen belangrijke doelwitten. Bij deze bombardementen worden ook woonhuizen getroffen en vallen er burgerslachtoffers (in het totaal vallen er 46 doden). Vooral de straten in de omgeving van het station hebben veel te lijden onder deze bombardementen. Maar ook elders in de stad worden door geallieerde bommen, soms per ongeluk, particuliere woningen getroffen. Bij de laatste bombardementen op 7 en 26 november 1944 vallen er minstens 25 doden en nog meer gewonden.

De Joodse bevolking van Gouda is grotendeels weggevoerd naar de vernietigingskampen en vermoord. Slechts 40 van hen hebben de holocaust overleefd. In het totaal zijn van de Goudse Joden er 328 omgebracht.

Na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog worden omvangrijke nieuwbouwprojecten gerealiseerd. In de binnenstad wordt vanaf 1940 een begin gemaakt met de demping van de grachten: de Nieuwehaven en na de Tweede Wereldoorlog volgen de Raam, het Nonnenwater (waar eens een klooster stond), de Naaierstraat en Achter de Vismarkt. Mede door de protesten vanuit de burgerij en de veranderde inzichten bij stedenbouwkundigen wordt niet verder gegaan met het dempen van de historisch waardevol geachte stadsgrachten.

In 1977 verdwijnt de wekelijkse markt van varkens en biggen, de grootste in Nederland, uit de stad. De wekelijks kaasmarkt op donderdag blijft alleen als toeristisch fenomeen gehandhaafd. Het huidige centraal station is gebouwd in 1980.

Bouwkunst
Gouda telt een aantal interessante bouwkundige objecten, zoals de Sint-Janskerk, het stadhuis, de Waag en het huis 'de vier gekroonden'. Van de makers zijn met name vermeldenswaard: Pieter Post, de ontwerper van de Waag en Gregorius Cool, stadsbeeldhouwer, van wie nog diverse werken in Gouda te vinden zijn.

Schilderkunst
De gebrandschilderde ramen van de Sint-Janskerk door de gebroeders Dirck en Wouter Crabeth zijn een mooi voorbeeld van toegepaste schilderkunst in Gouda. Daarnaast heeft Gouda diverse interessante schilders voortgebracht, waarvan Pieter Pourbus (16e eeuw), Cornelis Ketel (16e/17e eeuw), Wouter Crabeth (17e eeuw, een kleinzoon van de glasschilder), Dirk Johannes van Vreumingen (19e eeuw), Gijsbertus Johannes Verspuy (19e eeuw) en Carla Rodenberg (20 eeuw) representanten zijn.

Literatuur De meest bekende schrijver in de Goudse contreien is Desiderius Erasmus geweest. Hoewel zijn geboorteplaats niet onomstotelijk vaststaat heeft hij wel in de directe omgeving van Gouda (Klooster Stein) gewoond. Daarvoor was hij tussen 1473 en 1478 leerling van de parochieschool - de voorloper van de Latijnse school en het Coornhert Gymnasium - in Gouda, waar hij les kreeg van zijn oom Pieter Winckel (de latere onderpastoor van de Sint-Janskerk). Een andere humanist uit de 16e eeuw Dirck Volkertsz. Coornhert heeft zijn laatste levensjaren wel in Gouda gewoond. Zijn boeken werden door de Goudse boekdrukker Jasper Tournay gedrukt.

In de 17e eeuw publiceerde de Goudse dichter Florentius Schoonhoven (Floris Schoonhovius) de bundels Poemata (1613) en Emblemata (1618), een verzameling zinnebeeldige prenten voorzien van een in het latijn geschreven berijmd onderschrift.

In de achttiende eeuw woonde de dichter Jan van Hoogstraten in Gouda. Hij genoot bescherming van diverse Goudse regenten, waaronder de burgemeester Arent van der Burgh. Diens buitenverblijf was een trefpunt voor veel kunstliefhebbers. Het in 1955 opgerichte kunstcentrum Burgvliet in Gouda dankt haar naam aan dit buitenverblijf. Een andere bekende 18e-eeuwse dichter is Hiëronymus van Alphen, die in Gouda is geboren.

De schrijver Multatuli noemde de Goudse schrijfster Anna Barbara van Meerten-Schilperoort een bekend schrijfster. Zij publiceerde opvoedkundige werken en schreef artikelen als redactrice van een creatief tijdschrift. Haar toenmalige bekendheid is niet beklijfd.

In de twintigste eeuw zijn de schrijver Herman de Man, die zijn boek "Scheepswerf De Kroonprinces" in Gouda situeerde en de dichter Leo Vroman, die zijn jeugd in Gouda doorbracht, bekende inwoners van Gouda geweest.

Geschiedschrijvers
Een afzonderlijke vermelding verdienen de geschiedschrijvers. In de eerste plaats kan genoemd worden de in Gouda geboren, door Johan van Oldenbarnevelt benoemde, officiële geschiedschrijver van Holland en Zeeland, Pieter Cornelisz. Bockenberg. Tragisch is dat zijn levenswerk "Annales Hollandiae et Zeelandiae" nooit is gepubliceerd. Het handschrift van dit vijfdelige werk berust bij de Koninklijke Bibliotheek.

De geschiedenis van de stad Gouda is uitvoerig beschreven door de priester Ignatius Walvis in "Beschrijving der stad Gouda" (1714) en door Cornelis Johan de Lange van Wijngaerden in "Geschiedenis der Heeren en beschrijving der stad van der Gouda" (1813/1817). Deze laatste is meer bekend geworden vanwege de aanhouding, die onder zijn leiding geschiedde, van prinses Wilhelmina bij de Vlist.

Historische bezienswaardigheden van Gouda Gouda dankt haar toeristische bekendheid onder meer aan bouwwerken als de laat-gotische Sint-Janskerk (met haar gebrandschilderde ramen), het gotische pand 'de vier gekroonden' (beide gebouwen staan in de top 100 der Nederlandse UNESCO-monumenten), het gotische stadhuis, de kaaswaag en aan haar oude grachten en singels.

De Goudse pijp- en plateelindustrie
Al in de zeventiende eeuw kwam de fabricage van de Goudse pijpen tot ontwikkeling. Enkele pijpfabrieken ontwikkelden zich in de negentiende eeuw tot aardewerkfabrieken o.a. Goedewaagen en de familiebedrijven Van der Want. Daarnaast begon in 1898 de Plateelbakkerij Zuid-Holland met de fabricage van aardewerk. Tot ruim na de Tweede Wereldoorlog heeft deze bedrijfstak in Gouda goed gefloreerd en werd Gouds plateel een begrip. Het museum het Catharina Gasthuis bezit een omvangrijke collectie Gouds plateel van de genoemde bedrijven.

De Goudse Kaars
In 1853 richtte de apotheker A.A.G. van Iterson samen met A. Schoneveld van der Cloet en D.W. Westerbaan de N.V. Stearine Kaarsenfabriek Gouda op. Sinds die tijd is de Goudse kaars een belangrijk exportartikel. De productie ervan is overigens vanwege kostenoverwegingen uit Gouda verdwenen. De jaarlijkse kaarsjesavond op de tweede dinsdag in december is een toeristische attractie.

De Goudse kaas Traditioneel werd de in de regio gemaakte boerenkaas verhandeld op de wekelijkse kaasmarkt op de donderdag in Gouda. De kaas werd gewogen in de Waag en verhandeld op de Markt. Na de opkomst van de fabriekskaas verloor de kaasmarkt haar betekenis. Thans vindt er nog slechts een voor het toerisme in stand gehouden kaasmarkt plaats.

De Goudse stroopwafel
In het begin van de negentiende eeuw werden de eerste stroopwafels in Gouda gebakken. In de negentiende eeuw waren er meer dan 100 stroopwafelbakkers in de stad. Anno 2007 zijn er nog vier over. Elk van deze bakkers bereidt de stroopwafel volgens een zorgvuldig geheim gehouden recept. Als export-artikel en als toeristische attractie is de stroopwafel een belangrijk product.

Het wapen van Gouda
Het gemeentewapen vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in het familiewapen van de heren Van der Goude, die een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Gouda.

Bij besluit van de Hoge Raad van Adel van 24 juli 1816 is het officiele wapen van Gouda als volgt omschreven:
"Van keel, beladen met eenen pal van zilver, en verzeld, ter werdzijde van drie zespuntige sterren van goud, staande in den zin van den pal. Het schild gedekt met eene kroon met vijf fleurons, alles van goud, en omgeven van eene doornenkrans. Voorts vastgehouden door twee klimmende leeuwen in hunne natuurlijke verwen en onder hetzelve het oude motto 'Per aspera ad astra'."

Kroniek van Gouda
JaartalGebeurtenis
1139Eerste vermelding van de naam Gouwe.
1143Gouda wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde van Herbert, bisschop van Utrecht.
1248Bouw eerste kerk van Gouda.
1272Gouda krijgt stadsrechten van graaf Floris V.
1340Er wordt begonnen met de aanleg van singels en de ommuring.
1361Eerste grote stadsbrand waarbij ook de eerste Sint Janskerk wordt verwoest.
1379Het kasteel van Gouda wordt voltooid.
1395Guy van Blois verkoopt het marktveld van Gouda aan de stad.
1410Tweede St.-Janskerk in gebruik genomen.
1426Jacoba van Beieren schenkt een miskelk aan Gouda voor aan haar bewezen diensten.
1438Grote stadsbrand, slechts vijf huizen blijven gespaard.
1443Inwijding derde St.-Janskerk.
1448Aanvang bouw stadhuis.
1552Door blikseminslag in de toren brandt de St.-Janskerk af; de kerk wordt daarna weer herbouwd.
1572De geuzen bezetten onder leiding van Adriaen van Swieten de stad en Gouda kiest de zijde van Willem van Oranje.
1576Bouw van de Mallegatsluis ten behoeve van een snellere doorvaart langs Gouda (aanvankelijk uitsluitend voor oorlogsschepen).
1595De Goudse gebroeders Cornelis en Frederik de Houtman maken hun eerste reis naar Oost-Indië.
1602Pestepidemie.
1617Willem Baernelts begint in Gouda met de pijmakerij.
1647Oprichting van de ‘bossen’ (als voorloper van het ziekenfonds).
1667Besluit tot de bouw van de Waag door Pieter Post.
1714Eerste stadsgeschiedenis door Ignatius Walvis gereed.
1783Oprichting vrijcorps (dat in 1787 onder leiding van Cornelis Johan de Lange van Wijngaerden prinses Wilhelmina]] bij de Vlist zou tegenhouden).
1792De Goudsche Courant verschijnt voor het eerst.
1808Laatste toren van het voormalige kasteel van Gouda wordt gesloopt.
1813/1817Tweede stadsgeschiedenis door Cornelis Johan de Lange van Wijngaerden verschijnt.
1816Oprichting Kamer van Koophandel voor Gouda en omstreken.
1828Besloten wordt tot sloop van de stadsmuren (inclusief poorten en torens).
1836Afgescheidenen beleggen eigen kerkdiensten.
1846Opening zwembad aan de Houtmansgracht.
1850Oprichting van de "werkinrichting tot wering van de bedelarij".
1853Oprichting N.V. Stearine Kaarsenfabriek Gouda|Stearine kaarsenfabriek.
1853Gasverlichting wordt ingevoerd
1855Gouda wordt aangesloten op de spoorlijnen naar Utrecht en Rotterdam (in 1870 met Den Haag)
1870Laatste terechtstelling op het schavot van Gouda (ophanging van Pieter Pijnacker uit Reeuwijk).
1883Goudsche Waterleidingmaatschappij voorziet Gouda van drinkwater.
1903Nieuwe Vaart is gereed (nieuwe verbinding met de Gouwe).
1910Bouw elektrische centrale aan de Hoge Gouwe.
1910Oprichting van de Ambachtsschool.
1915Instelling van een gemeentelijke reinigingsdienst.
1922Opheffing van het laatste militaire garnizoen.
1926Oprichting van de VVV.
1929Opening Openbare Leeszaal.
1931Aanvang bouw Julianasluis; tevens wordt er een nieuw verbindingskanaal tussen IJssel en Gouwe gegraven.
1932Opening Goudsche Industrie- en Huishoudschool.
1936Kaarsenfabriek door brand verwoest.
1944Het station van Gouda wordt gebombardeerd.
1948Opheffing laatste tol.
1968Start bouw van de nieuwe wijk Bloemendaal.
1977De wekelijkse markt van varkens en biggen verdwijnt uit de stad.



St.jan
De voorloper van de huidige Sint-Janskerk in het hart van Gouda was naar men aanneemt een kerkje in een vroege nederzetting in de voormalige Ambacht Bloemendaal. Deze oude nederzetting is waarschijnlijk eerder ontstaan dan de stad en kan een zekere rol hebben gespeeld bij de stadswording van Gouda. Dit vroegere kerkje, met het "oude kerkhof", lag ongeveer 2500 meter ten noorden van de huidige kerk langs de Cleijwegh (nu Bloemendaalseweg), die in de richting van de Oude Rijn door de beginnende ontginning van de polder Bloemendaal liep.

Voor deze veronderstelling zijn in archiefstukken en door historisch-geografisch onderzoek voldoende betrouwbare bewijzen gevonden. Al in 1280 wordt in archiefstukken vermeld dat de Goudse Sint-Janskerk de betaling van kruistochttienden, die tot 1278 door een kerk in Bloemendaal werd voldaan, op zich nam. Een terrein dat aangeduid wordt als "het oude kerckhoff" op een plattegrond uit 1609 van landmeter Henrick Vos, is door onderzoek, onder andere aan de hand van oude kadasterkaarten, gelokaliseerd in de verkaveling langs deze weg. Er wordt van uitgegaan dat de nieuwe Sint-Janskerk de functie in het godsdienstig leven in de omgeving heeft overgenomen. Het oude kerkhof is nog wel langere tijd in gebruik gebleven.

De Sint-Janskerk is gewijd aan Johannes de Doper, de schutspatroon van Gouda. De symbolische kleuren van deze heilige, rood en wit, zijn in het stadswapen terug te vinden. Men veronderstelt dat de eerste Sint-Jan werd gesticht voor Floris V in 1272 aan Gouda stadsrechten verleende. Het vervoer van personen en goederen geschiedde veelal per schip via de waterwegen. Op de plaats waar een vaarwater in een of andere rivier uitmondde ontstond vaak een nederzetting. Zo ontstond ook Gouda aan de monding van een gekanaliseerd riviertje - de Gouwe genaamd - op de Hollandsche IJssel. De toename van het aantal inwoners en het groeiende aantal doorvarende schippers zal de aanleiding zijn geweest tot het stichten van een kerk. Aangenomen kan worden dat deze eerste kerk in het begin van de 13e eeuw is gebouwd. Dit zou dan de kapel kunnen zijn geweest van de Heren Van der Goude, die verblijf hadden in een hofcomplex in de nabije omgeving.

In het jaar 1552 brandde een groot deel van de kerk af waardoor vele archiefgegevens over de kerken die gebouwd waren op de plaats van de tegenwoordige Sint-Jan zijn verdwenen. Over de naam van de eerste bouwheer tast men daardoor in het duister. Mogelijk was het de laatste telg van het Hollandse Huis, graaf Jan I, zoon van Floris V, hoewel dit niet blijkt uit enig betrouwbaar document. Door pastoor/geschiedschrijver Ignatius Walvis (1653-1714) wordt in zijn Beschryvinge der stad Gouda de mogelijkheid geopperd dat Jan van Henegouwen, Heer van der Goude, de stichter zou kunnen zijn. C.J. de Lange van Wijngaerden (1752-1820), in zijn historische beschrijving van Gouda, wijst erop dat Jan van Blois, als Heer van der Goude, hout uit het Goudse bos beschikbaar stelde voor de kerk in de jaren direct na de stadsbrand van 1361. Daarom mogen wij aannemen dat de Sint-Jan bij de stadsbrand van 1361 zwaar werd beschadigd en werd hersteld. Maar dat dit herstel slechts provisorisch was bleek in 1395 toen bisschop Frederik van Blankenheim toestemming verleende om de kerk af te breken en een nieuwe kerk te bouwen.

Rond 1350 verrees een toren waarvan de onderbouw nog steeds resteert. Rond 1400 werd de kerk naar het oosten uitgebreid en ontstond een driebeukige hallenkerk met een driezijdig stomp koor. In dezelfde tijd kwamen de twee volgende torengeledingen tot stand. In 1438 viel de kerk opnieuw ten prooi aan een stadsbrand, maar na een korte herstelperiode werd het gebouw alweer in 1443 ingewijd. Na 1475 werd de kerk uitgebreid met extra zijbeuken, een niet uitstekend transept en in 1485 werd de fundering gelegd voor het huidige koor. Daarmee ontstond de langste kerk van Nederland. Op een luchtfoto ziet men de kolossale omvang van de kerk met zijn tientallen dakvlakken; een kerk met een lengte en breedte van ruim 123 bij 49 meter en een grond oppervlak van 4815 m², exclusief de later aangebouwde Van der Vormkapel.

Op 12 januari 1552 brandde een groot deel van de kerk door blikseminslag in de toren opnieuw af. Door de breedte van het transept werd het koor nauwelijks beschadigd. Al een week na de brand vond er een huis-aan-huiscollecte plaats ten behoeve van de herbouw. Er werd een breed opgezette loterij georganiseerd en ook de boeten voor wetsovertredingen werden bestemd voor de herbouw van de kerk. Hierna werd de kerk grootscheeps verbouwd naar ontwerp van Cornelis Frederickszoon van der Goude. Bij het herstel van het hoge koor bleef het grondplan van 1485 ongewijzigd. Ook bij de opbouw van de kerkruimte bleef de vorm van het grondplan geheel overeenkomstig met die van de vorige kerk, gebouwd in 1438-1443. Het schip van de kerk verkreeg dus weer de volle breedte van het transept met drie even hoge hallen en zijbeuken.

Vrij snel na de ramp werd op de toren een nieuwe bellefrije (klokkenstoel) aangebracht, waarin de klokken werden opgehangen, waarna de toren werd afgewerkt. Hij werd voorzien van een veel fraaiere en hogere spits dan die welke thans de toren bekroont. Tegelijkertijd begon men met het herstel van het koor en het transept en werden achttien bogen en enkele kolommen hersteld. Op 4 september van het rampjaar wordt in het koor reeds de eerste mis opgedragen. Uit de korte tijd nodig voor het herstel kan worden geconcludeerd dat het koor inderdaad bij de brand grotendeels gespaard is gebleven. Toch duurde het nog twee jaar aleer de kap van het koor geheel gereed kwam.

In latere jaren werd de middelste hal verhoogd met een lichtbeuk en de toren kreeg de bovenste hardstenen bekroning met spits. Zo ontstond in 1593, wat opbouw en vormgeving betreft, een basilicale kruiskerk, die men aanduidt als de vierde kerk. Een kruiskerk is een kerkgebouw dat een kruisvorm heeft, terwijl het middenschip en het koor, evenals de dwarsbeuk (het transept), boven de zijbeuken uitsteken. Een dubbele rij dwarskappen sluit haaks aan op de hoofdbeuk. Door deze constructie konden de vensters bijna tot aan het dak worden opgetrokken. Hierdoor ontstaat een prachtige ruimte- en lichtwerking. De kerk is niet overkoepeld met stenen gewelven, daar de druk hiervan op de slappe veenbodem te groot zou zijn. In plaats daarvan heeft zij houten tongewelven.

De Sint-Jan is een langgerekte kerk van een kolossale omvang met een bouwstijl die getuigt van een vrij sobere Hollandse gotiek, zonder luchtbogen en ornamenten. Het interieur toont een zekere nuchterheid. Wellicht ter wille van de ruimtewerking zijn geen spitsbogen toegepast, maar rondbogen. De invloed van een praktische inslag, maar ook die van de renaissance, zijn merkbaar in de herbouw van de kerk en in de ramen met de 16de-eeuwse glasschilderingen. Ook inwendig trad sfeerverandering op door de lichtinval van de 28,5 meter hoge lichtbeuk; deze lichtval wijzigde men nogmaals in 1761 bij het aanbrengen van houten tongewelven onder de overkappingen. In 1934 werd tegen het koor de Van der Vormkapel gebouwd, om de zeven zogenaamde "regulierenglazen" uit het klooster van Stein in onder te brengen.

bron: wikipedia